Convectoren bestaan uit leidingen, waaraan op kleine afstanden van elkaar lamellen gelast zijn. Daarmee wordt de oppervlakte dat aan de lucht blootgesteld wordt enorm vergroot, waardoor er heel veel convectie ontstaat en nauwelijks straling. Het ontbreken van straling is een nadeel (het voelt minder behaaglijk aan), maar heeft wel het voordeel dat men ze in een kast of put kan bouwen, waardoor ze aan het zicht onttrokken kunnen worden.
Om warmte aan lucht af te kunnen geven, zijn hoge watertemperaturen nodig. Dit betekent dat convectoren minder goed combineren met een HR-ketel (althans het HR-rendement van zo'n ketel negatief beïnvloeden). Een veelgebruikte toepassing in de woningbouw is een combinatie van radiatoren en convectoren, waarbij de convector voor de schuifpui geplaatst wordt. Dit beinvloedt het HR-rendement negatief, of de convector geeft te weinig warmte af, wat met name in de winter kouklachten tot gevolg kan hebben.
Over de opstelling van een convector in de put bestaan meningsverschillen. Soms plaatst men ze aan de kamer zijde, dan weer in het midden of aan de raamzijde. In alle drie de gevallen stroomt de warme lucht langs het raam naar boven, maar alleen aan de raamzijde zullen de opwaartse en neerwaartse luchtstromen elkaar niet hinderen, en dat lijkt dus het grootste rendement op te leveren.