Bij een goed ontworpen installatie is de capaciteit van de warmtelichamen afgestemd op de grootte, het warmteverlies en de gebruiksfunctie van het vertrek:
- Hoe groter het vertrek, hoe groter de radiatoren, convectoren of vloerverwarming moeten zijn. Bij vloerverwarming lijkt dat automitisch te gaan, maar hier speelt de hoogte toch ook een rol. Bij echt hoge kamers horen de hartafstanden wat kleiner te zijn. Dan geeft de vloer meer warmte af.
- Vanzelfsprekend speelt het warmteverlies ook een essentiële rol. Men kan met kleinere radiatoren uit, wanneer beter geïsoleerd is. Passive houses kunnen zo goed geïsoleerd zijn, dat helemaal geen radiator meer nodig is. De warmte-afgifte van de mens en zijn apparaten geven dan al genoeg warmte af om het huis warm te houden.
- Ook de manier waarop een vertrek gebruikt wordt, bepaalt de maat van de radiator. Een halletje of een WC mogen minder warm zijn dan het kantoor of de woonkamer. Zo wordt in een berekening elk vertrek uitgelegd met een maximale kamertemperatuur.
Dat ontwerp alleen is niet genoeg. Het verwarmingswater moet wel overal kunnen komen. Elk warmtelichaam moet naar verhouding evenveel warm water krijgen. Is dat het geval, dan spreken we van een waterzijdige balans. Helaas is dat meestal niet het geval, want men heeft het waterzijdig inregelen nagelaten.
Als niet overal evenveel warm water komt, zou dat toch kopuklachten moeten geven. Dat doet het ook, maar de installatiebranche heeft toch een oplossing bedacht. Men zorgt dat het water warmer is dan nodig, en plaatst overal thermostaatkranen, zodat het in warme vertrekken niet te warm wordt. Op papier kan dit misschien wel functioneren, maar in de praktijk zijn er toch talloze mensen die klagen over steeds dezelfde koude kamers. En als het al werkt, dan is daar teveel gas voor nodig.